door Sander Bauer
Sinds de publicatie van mijn vorige blog heb ik verder onderzocht hoe het natuurinclusief denken ervoor staat. Dankzij een opdracht binnen de bouwsector, een bezoek aan het congres Natuurlijk in Overijssel en een interview met onze Nederlandse ambassadeur Natuurinclusief kan ik nieuwe bevindingen delen. Ook vervolg ik de visie uit mijn vorige blog, waar ik stelde dat de groenvisie van ons ambtelijk apparaat blijft steken op nutsgebruik en onvolwassen concepten. Dit deel van mijn blogserie completeert die gedachtelijn en biedt aanvullende inzichten voor professionals in het groenblauwe domein.
Ik start met een samenvatting van het congres Natuurlijk. Dit congres wordt jaarlijks georganiseerd door provincie Overijssel en haar partners[1]. Doel van het congres is een ontmoetingsplek creëren voor groene doeners, denkers en koplopers in de sector natuurinclusief bouwen en gebiedsontwikkelen. Er komen vooral bezoekers die iets met glas en beton doen, grootgrondbezitter zijn, of zich profileren in de huur- en koopsector.
Hoewel ik het benauwd krijg wanneer er teveel van dezelfde vogels rondstruinen en de bouwsector oververtegenwoordigd lijkt, trof ik toch ‘the right people at the right place’. Verschillende sprekers boden het publiek een assortiment aan uitdagende statements en benadrukten dat de ambtenarij meer onderzoekend in de maatschappij moest staan. Wel bedenk ik dat deze oproep enige nuancering verdient, want met de maatschappij bedoelden de sprekers vast geen kraaien, ratten, springstaarten en adders.
Bij een congres waar het natuurinclusief gedachtegoed voorop staat, was het ook opvallend dat de natuur vooral aandoenlijk moest blijven en geen eigen stem ontving. Ondanks de ruimte voor animal advocacy vanuit natuurbeschermers werden ‘de beestjes’ gepresenteerd als onvolwassen stakeholders en bleef de filosofische inbedding achter dit congres nog onduidelijk. Een nadere uitwerking van the voice of urban nature kan deze scheidslijn tussen mens en natuur al enigszins beslechten. Want hoewel praktische voorbeelden in enige inspiratie voorzien, verstrekt de psychologische inbedding pas echt een natuurinclusieve grondhouding.
De semi-verplichte knutselhoek om naar liefkozend getekende egeltjes te kijken.
Een punt waar ik meer moeite mee heb, is de uitspraak van een lokale wethouder tijdens het congres. Deze vond dat de volgende generatie sterker kon opkomen voor klimaat en biodiversiteit, want zij hadden met de adviezen van de Nationale Denktank[2] nu toch echt alle kaarten in de hand om vooruitgang te boeken. Als Klimaatburgemeester lever ik een antithese; Stadsplanners, gemeenteraden en lagere overheden behoren het voortouw te nemen in de biodiversiteitscrisis. Hun beslissingen creëren noodzakelijk begrip onder inwoners en geven gehoor aan het breed gedeelde besef dat de zorg voor niet-menselijke dieren een essentiële publieke taak is geworden.
Bovenal wil ik verduidelijken dat het volstrekt niet aan de volgende generatie is om ‘het beter te doen’. Juist de huidige bestuurskundigen moeten zaken op orde stellen. De overdracht van hun mandaat om namens toekomstige generaties op te treden is immers niets anders dan het ontkennen van de eigen verantwoordelijkheid. Ik benoem dit nadrukkelijk omdat wij onlangs nog meemaakten hoe Provincie Limburg het vleermuisparadijs Sterrebos rücksichtslos inwisselde voor een fabricagehal van autofabrikant VDL Nedcar. Tijdens de zesde globale massa-extinctie behaalt het openbaar bestuur dus nog geen voldoende op haar natuurinclusief denken.
Enkele grasplantjes in de biomuur gedrukt. In deze combinatie van dood en roestig schuilt misschien nog een passende metafoor.
Terwijl Nederland het hoogste biodiversiteitsverlies doormaakt van alle Europese lidstaten[3] staan wij nauwelijks in de startblokken. Op bestuurlijk niveau is die discrepantie opgemerkt, wat blijkt uit de aanstelling van dr. André van der Zande als Nederlands ambassadeur Natuurinclusief[4]. Gedurende een carrière bij overheidsdiensten en publieke organisaties zag dr. van der Zande hoe biodiversiteitsbescherming zich beperkte tot afgeschermde natuurgebieden, terwijl de gebieden daartussen vaak werden vergeten[5]. Deze situatie verduidelijkt waarom ambtenaren verder moeten gaan dan de letter van de wet hen verplicht, want flora & fauna behoren tot het netwerk van belanghebbenden.
Ik sprak dr. van der Zanden en dr. Yvette Oostendorp hierover tijdens een bezoek aan de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur. Ik bevroeg hen over het dienstbaar leiderschap aan een maatschappij waartoe ook niet-menselijke dieren behoren en verwonderde hoe het kon dat de rapporten van commerciële partijen wel de kern van milieufilosofie benaderden, maar dat ambtenaren op zowel gemeentelijk als provinciaal niveau de plank nog te vaak mis slaan.
Dr. van der Zande; “Die rapporten van private partijen zijn qua inhoud dan wel solide, maar daar zit ook een hoop greenwashing tussen zonder de nodige uitvoering. En bij politici is het vaak juist omgekeerd, die blijven in algemeenheden hangen of ketsen het compleet af. Het is uiteindelijk een stuk stoerder om te zeggen dat je het niet wilt, dan om te zeggen dat je het niet weet of niet durft. Politici zijn daarnaast ook gaan geloven dat natuur veel geld kost of last oplevert, maar je moet die casus gewoon eens grondig analyseren.”
Met de kennis dat natuurbeelden onder bestuurders zijn verschoven, probeer ik te verklaren waarom diezelfde bestuurders zelden spreken over de risico’s daarvan. Uit een relevant rapport van i&o research[6] verneem ik dat onze maatschappij haar natuur en biodiversiteit als luxeproducten ervaart, terwijl nieuws over milieu en klimaat een angst aanwakkeren voor grote problemen. Wij zien dus graag bloemrijke bermen en oevers, maar staan er niet bij stil dat het gebrek daaraan ons gevaren oplevert. Het collectieve handelsperspectief wordt dus mogelijk gestremd door tegenstrijdige connotaties van biodiversiteit en klimaat. Ik spreek dan niet over framing, maar iets waardoor onze apenbreintjes overschakelen op ‘nu even niet’ modus.
Zelf blijk ik ook gevoelig voor dit fenomeen. De oproep tot natuurbescherming voelt namelijk alsof ik de dure auto van mijn buurman moet beschermen. Ondanks mijn besef dat de leefomgeving kwetsbaar is, ervaar ik dus weinig emotie bij de term natuurbescherming. Als boskabouter van de Wageningen Universiteit begrijp ik wel dat de natuur een graadmeter is voor de stabiliteit van een ecologische bandbreedte waarbinnen de mensheid kan overleven, maar op individueel vlak ontstaat weinig actiebereidheid.
Omdat het semantisch niveau dus ook effect heeft op iemand met kennis van de biologie, zoek ik naar een geschikt narratief op ambtelijk niveau. Met een communicatiestijl die de termen biodiversiteit en klimaat scherper met elkaar verbindt, versterkt mogelijk de sensatie dat natuur zich niet buiten ons om voltrekt.
Bronnenlijst
[1] https://www.congresnatuurlijk.nl/
[2] https://ndt22.nl/analyse-nationale-denktank-2022/
[3] https://www.clo.nl/indicatoren/nl1440-ontwikkeling-biodiversiteit-msa
[4] https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2022/10/14/andre-van-der-zande-benoemd-als-ambassadeur-natuurinclusief + https://www.rli.nl/de-raden/rli/andre-van-der-zande
Sander Bauer is grassroots beleidsdeskundige, zelfstandig adviseur voor GreenLeap Consultancy en trendsetter in de niet-commerciële omgeving van exotische gezelschapsdieren. In zijn publicaties brengt hij dierlijke identiteiten en natuurlijke behoeftes naar de voorgrond.
Reactie plaatsen
Reacties